1999-02-07
Datum
zondag 7 februari 1999
Predikant
ds. J. Lohuis
Tekst
HC Zondag 10
-
TekstVr. 27: Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?
Antw: De almachtige en alom tegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren,spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van zijn vaderlijke hand ons toekomen.
Vr. 28: Waartoe dient ons dat wij weten, dat God alles geschapen heeft en nog door zijn voorzienigheid onderhoudt?
Antw: Dat wij in allen tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar zijn mogen, en in alles, dat ons nog toekomen kan, een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader, dat ons geen schepsel van zijn liefde scheiden zal, aangezien alle schepselen alzo in zijn hand zijn, dat zij tegen zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen. -
ZingenPsalm 93:1 en 4
Psalm 91:1 en 5
Psalm 115:5
Psalm 89:4 -
Schriftlezing22 En Paulus, staande in het midden van de plaats, genaamd Areopagus, zeide: Gij mannen van Athene! ik bemerke, dat gij alleszins gelijk als godsdienstiger zijt.
23 Want de stad doorgaande, en aanschouwende uw heiligdommen, heb ik ook een altaar gevonden, op hetwelk een opschrift stond: DEN ONBEKENDEN GOD. Dezen dan, Dien gij niet kennende dient, verkondig ik ulieden.
24 De God, Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is: Deze, zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt:
25 En wordt ook van mensenhanden niet gediend, als iets behoevende, alzo Hij Zelf allen het leven en den adem, en alle dingen geeft:
26 En heeft uit een bloede het ganse geslacht der mensen gemaakt, om op den gehelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd, en de bepalingen van hun woning.
27 Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten: hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons.
28 Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij: gelijk ook enigen van uw poeten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht.
29 Wij dan, zijnde Gods geslacht, moeten niet menen, dat de Godheid goud, of zilver, of steen gelijk zij, welke door mensenkunst en bedenking gesneden zijn.
30 God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren.
31 Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen, door een Man, Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft.
32 Als zij nu van de opstanding der doden hoorden, spotten sommigen daarmede: en sommigen zeiden: Wij zullen u wederom hiervan horen.
33 En alzo is Paulus uit het midden van hen uitgegaan.
34 Doch sommige mannen hingen hem aan, en geloofden: onder welke was ook Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, met name Damaris, en anderen met dezelve.
- U bevindt zich hier:
- Start
- Prekenarchief
- 1999-02-07