2013-10-13
De prediking van de verkiezing
Datum
zondag 13 oktober 2013
Predikant
ds. J. Lohuis
Tekst
DL Hoofdstuk 1 par 14 en 15
-
TekstVoorts, gelijk deze leer van de Goddelijke verkiezing, naar Gods wijzen raad, door de profeten, Christus Zelven en de apostelen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gepredikt is, en daarna in de Heilige Schriften voorgesteld en nagelaten, alzo moet zij ook ten huidigen dage, te zijner tijd en plaats, in de Kerke Gods (dewelke zij bijzonderlijk is toegeeigend) voorgesteld worden, met den geest des onderscheids en met godvruchtige eerbiedigheid, heiliglijk, zonder nieuwsgierige onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten, ter ere van Gods heiligen Naam en tot een levendigen troost van Zijn volk (Hand. 20:27: Rom. 12:3 en 11:33, 34: Hebr.: Hebr. 6:17, 18).
Deze eeuwige en onverdiende genade van onze verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift daarmede allermeest aan, wanneer zij wijders getuigt dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige verkiezing voorbijgegaan, namelijk die welke God naar Zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft in de gemene ellende te laten, in dewelke zij zichzelven door hun eigen schuld hebben gestort, en met het zaligmakend geloof en de genade der bekering niet te begiftigen, maar hen in hun eigen wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde, eindelijk niet alleen om het ongeloof, maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van Zijn gerechtigheid, te verdoemen en eeuwiglijk te straffen. En dit is het besluit der verwerping, hetwelk God geenszins maakt tot een auteur van de zonde (hetwelk godslasterlijk is te denken), maar Hem stelt tot haar verschrikkelijken, onberispelijken en rechtvaardigen Rechter en Wreker. -
ZingenPsalm 25:6 en 7
Psalm 84:2 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 77:8 en 11
Psalm 21:9
Psalm 50:1 -
Punten1. Omdat de Schrift daarop wijst
2. Moet dat met onderscheid gebeuren
3. Tot eer en troost bedoeld
4. Tegen de achtergrond van de verwerping -
Schriftlezing1 De last van het woord des HEEREN tot Israel, door den dienst van Maleachi.
2 Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE: maar gij zegt: Waarin hebt Gij ons liefgehad? Was niet Ezau Jakobs broeder? Spreekt de HEERE: nochtans heb Ik Jakob liefgehad.
3 En Ezau heb Ik gehaat: en Ik heb zijn bergen gesteld tot een verwoesting, en zijn erve voor de draken der woestijn.
4 Ofschoon Edom zeide: Wij zijn verarmd, doch wij zullen de woeste plaatsen weder bouwen: alzo zegt de HEERE der heirscharen: Zullen zij bouwen, zo zal Ik afbreken: en men zal hen noemen: Landpale der goddeloosheid, en een volk, op hetwelk de HEERE vergramd is tot in eeuwigheid.
5 En uw ogen zullen het zien, en gijlieden zult zeggen: De HEERE zij groot gemaakt, van de landpale Israels af!
6 Een zoon zal den vader eren, en een knecht zijn heer: ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze? Zegt de HEERE der heirscharen tot u, o priesters, verachters Mijns Naams! Maar gij zegt: Waarmede verachten wij Uw Naam?
7 Gij brengt op Mijn altaar verontreinigd brood, en zegt: Waarmede verontreinigen wij U? Daarmede, dat gij zegt: Des HEEREN tafel is verachtelijk.
8 Want als gij wat blinds aanbrengt om te offeren, het is bij u niet kwaad: en als gij wat kreupels of wat kranks aanbrengt, het is niet kwaad! Brengt dat toch uw vorst: zal hij een welgevallen aan u hebben? Of zal hij uw aangezicht opnemen? Zegt de HEERE der heirscharen.
9 Nu dan, smeekt toch het aangezicht van God, dat Hij ons genadig zij: zulks is van uw hand geschied, zal Hij uw aangezicht opnemen? Zegt de HEERE der heirscharen?
10 Wie is er ook onder u, die de deuren om niet toesluit? En gij steekt het vuur niet aan op Mijn altaar om niet. Ik heb geen lust aan u, zegt de HEERE der heirscharen, en het spijsoffer is Mij van uw hand niet aangenaam.
11 Maar van den opgang der zon tot haar ondergang, zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen: en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein spijsoffer: want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heirscharen.
12 Maar gij ontheiligt dien, als gij zegt: Des HEEREN tafel is ontreinigd, en haar inkomen, haar spijs is verachtelijk.
13 Nog zegt gij: Ziet, wat een vermoeidheid! Maar gij zoudt het kunnen wegblazen, zegt de HEERE der heirscharen: gij brengt ook hetgeen geroofd is, en dat kreupel en krank is: gij brengt ook spijsoffer: zou Mij zulks aangenaam zijn van uw hand? Zegt de HEERE.
14 Ja, vervloekt zij de bedrieger, die een mannetje in zijn kudde heeft, en den Heere belooft, en offert, dat verdorven is! Want Ik ben een groot Koning, zegt de HEERE der heirscharen, en Mijn Naam is vreselijk onder de heidenen.
- U bevindt zich hier:
- Start
- Prekenarchief
- 2013-10-13