2014-05-11
Datum
zondag 11 mei 2014
Predikant
ds. J. Lohuis
Tekst
Richteren 2 : 1-5
-
TekstEn een Engel des HEEREN kwam opwaarts van Gilgal tot Bochim, en Hij zeide: Ik heb ulieden uit Egypte opgevoerd, en u gebracht in het land, dat Ik uw vaderen gezworen heb, en gezegd: Ik zal Mijn verbond met ulieden niet verbreken in eeuwigheid. En ulieden aangaande, gij zult geen verbond maken met de inwoners dezes lands: hun altaren zult gij afbreken. Maar gij zijt Mijner stem niet gehoorzaam geweest: waarom hebt gij dit gedaan? Daarom heb Ik ook gezegd: Ik zal hen voor uw aangezicht niet uitdrijven: maar zij zullen u aan de zijden zijn, en hun goden zullen u tot een strik zijn. En het geschiedde, als de Engel des HEEREN deze woorden tot alle kinderen Israels gesproken had, zo hief het volk zijn stem op en weende. Daarom noemden zij den naam dier plaats Bochim: en zij offerden aldaar den HEERE.
-
ZingenPsalm 80:6 en 11
Psalm 32:5 (na de geloofsbelijdenis)
Psalm 60:1 en 2
Psalm 106:4
Psalm 103:9 -
Punten1. De lauwheid onder het volk
2. Een Boodschapper voor het volk
3. Het getuigenis tegen het volk
4. Een bekering van het volk -
SchriftlezingRichteren 1:19-36
19 En de HEERE was met Juda, dat hij de inwoners van het gebergte verdreef: maar hij ging niet voort om de inwoners des dals te verdrijven, omdat zij ijzeren wagenen hadden.
20 En zij gaven Hebron aan Kaleb, gelijk als Mozes gesproken had: en hij verdreef van daar de drie zonen van Enak.
21 Doch de kinderen van Benjamin hebben de Jebusieten, te Jeruzalem wonende, niet verdreven: maar de Jebusieten woonden met de kinderen van Benjamin te Jeruzalem, tot op dezen dag.
22 En het huis van Jozef toog ook op naar Beth el. En de HEERE was met hen.
23 En het huis van Jozef bestelde verspieders bij Beth el: de naam nu dezer stad was te voren Luz.
24 En de wachters zagen een man, uitgaande uit de stad: en zij zeiden tot hem: Wijs ons toch den ingang der stad, en wij zullen weldadigheid bij u doen.
25 En als hij hun den ingang der stad gewezen had, zo sloegen zij de stad met de scherpte des zwaards: maar dien man en zijn ganse huisgezin lieten zij gaan.
26 Toen toog deze man in het land der Hethieten, en hij bouwde een stad, en noemde haar naam Luz: dit is haar naam tot op dezen dag.
27 En Manasse verdreef Beth sean niet, noch haar onderhorige plaatsen, noch Thaanach met haar onderhorige plaatsen, noch de inwoners van D
28 En het geschiedde, als Israel sterk werd, dat hij de Kanaanieten op cijns stelde: maar hij verdreef hen niet ganselijk.
29 Ook verdreef Efraim de Kanaanieten niet, die te Gezer woonden: maar de Kanaanieten woonden in het midden van hem te Gezer.
30 Zebulon verdreef de inwoners van Kitron niet, noch de inwoners van Nahalol: maar de Kanaanieten woonden in het midden van hem, en waren cijnsbaar.
31 Aser verdreef de inwoners van Acco niet, noch de inwoners van Sidon, noch Achlab, noch Achsib, noch Chelba, noch Afik, noch Rechob:
32 Maar de Aserieten woonden in het midden der Kanaanieten, die in het land woonden: want zij verdreven hen niet.
33 Nafthali verdreef de inwoners van Beth semes niet, noch de inwoners van Beth anath, maar woonde in het midden der Kanaanieten, die in het land woonden: doch de inwoners van Beth semes en Beth anath werden hun cijnsbaar.
34 En de Amorieten drongen de kinderen van Dan in het gebergte: want zij lieten hun niet toe, af te komen in het dal.
35 Ook wilden de Amorieten wonen op het gebergte van Heres, te Ajalon, en te Saalbim: maar de hand van het huis van Jozef werd zwaar, zodat zij cijnsbaar werden.
36 En de landpale der Amorieten was van den opgang van Akrabbim, van den rotssteen, en opwaarts heen.
Richteren 2:1-5
1 En een Engel des HEEREN kwam opwaarts van Gilgal tot Bochim, en Hij zeide: Ik heb ulieden uit Egypte opgevoerd, en u gebracht in het land, dat Ik uw vaderen gezworen heb, en gezegd: Ik zal Mijn verbond met ulieden niet verbreken in eeuwigheid.
2 En ulieden aangaande, gij zult geen verbond maken met de inwoners dezes lands: hun altaren zult gij afbreken. Maar gij zijt Mijner stem niet gehoorzaam geweest: waarom hebt gij dit gedaan?
3 Daarom heb Ik ook gezegd: Ik zal hen voor uw aangezicht niet uitdrijven: maar zij zullen u aan de zijden zijn, en hun goden zullen u tot een strik zijn.
4 En het geschiedde, als de Engel des HEEREN deze woorden tot alle kinderen Israels gesproken had, zo hief het volk zijn stem op en weende.
5 Daarom noemden zij den naam dier plaats Bochim: en zij offerden aldaar den HEERE.
- U bevindt zich hier:
- Start
- Prekenarchief
- 2014-05-11