2010-11-14
De dood van Lazarus
Datum
zondag 14 november 2010
Predikant
kand. J.K. Abbink
Tekst
Johannes 11:1-6 en 20-35
-
TekstEn er was een zeker man krank, genaamd Lázarus, van Bethanië, uit het vlek van Maria en haar zuster Martha. (Maria nu was degene, die den Heere gezalfd heeft met zalf, en Zijn voeten afgedroogd heeft met haar haren; welker broeder Lázarus krank was.) Zijn zusters dan zonden tot Hem, zeggende: Heere, zie, dien Gij liefhebt, is krank. En Jezus, dat horende, zeide: Deze krankheid is niet tot den dood, maar ter heerlijkheid Gods; opdat de Zone Gods door dezelve verheerlijkt worde. Jezus nu had Martha, en haar zuster, en Lázarus lief. Als Hij dan gehoord had, dat hij krank was, toen bleef Hij nog twee dagen in de plaats, waar Hij was. Martha dan, als zij hoorde, dat Jezus kwam, ging Hem tegemoet; doch Maria bleef in huis zitten. Zo zeide Martha dan tot Jezus: Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven; Maar ook nu weet ik, dat alles, wat Gij van God begeren zult, God U het geven zal. Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal wederopstaan. Martha zeide tot Hem: Ik weet, dat hij opstaan zal in de opstanding ten laatsten dage. Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven; En een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat? Zij zeide tot Hem: Ja, Heere; ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou. En dit gezegd hebbende, ging zij heen, en riep Maria, haar zuster, heimelijk, zeggende: De Meester is daar, en Hij roept u. Deze, als zij dat hoorde, stond haastelijk op, en ging tot Hem. (Jezus nu was nog in het vlek niet gekomen, maar was in de plaats, waar Hem Martha tegemoet gekomen was.) De Joden dan, die met haar in het huis waren, en haar vertroostten, ziende Maria, dat zij haastelijk opstond en uitging, volgden haar, zeggende: Zij gaat naar het graf, opdat zij aldaar wene. Maria dan, als zij kwam, waar Jezus was, en Hem zag, viel aan Zijn voeten, zeggende tot Hem: Heere, indien Gij hier geweest waart, zo ware mijn broeder niet gestorven. Jezus dan, als Hij haar zag wenen, en de Joden, die met haar kwamen, ook wenen, werd zeer bewogen in den geest, en ontroerde Zichzelven; En zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Heere, kom en zie het. Jezus weende.
-
ZingenPsalm 27:1
Psalm 56:4 en 5
Psalm 56:6
Psalm 43:2 en 5 -
Punten1. De vrouwen aan het woord
2. De ongelovigen aan het woord
3. De Heere Jezus aan het woord -
SchriftlezingJohannes 11:1-6
1 En er was een zeker man krank, genaamd Lázarus, van Bethanië, uit het vlek van Maria en haar zuster Martha.
2 (Maria nu was degene, die den Heere gezalfd heeft met zalf, en Zijn voeten afgedroogd heeft met haar haren; welker broeder Lázarus krank was.)
3 Zijn zusters dan zonden tot Hem, zeggende: Heere, zie, dien Gij liefhebt, is krank.
4 En Jezus, dat horende, zeide: Deze krankheid is niet tot den dood, maar ter heerlijkheid Gods; opdat de Zone Gods door dezelve verheerlijkt worde.
5 Jezus nu had Martha, en haar zuster, en Lázarus lief.
6 Als Hij dan gehoord had, dat hij krank was, toen bleef Hij nog twee dagen in de plaats, waar Hij was.
Johannes 11:20-35
20 Martha dan, als zij hoorde, dat Jezus kwam, ging Hem tegemoet; doch Maria bleef in huis zitten.
21 Zo zeide Martha dan tot Jezus: Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven;
22 Maar ook nu weet ik, dat alles, wat Gij van God begeren zult, God U het geven zal.
23 Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal wederopstaan.
24 Martha zeide tot Hem: Ik weet, dat hij opstaan zal in de opstanding ten laatsten dage.
25 Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven;
26 En een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat?
27 Zij zeide tot Hem: Ja, Heere; ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou.
28 En dit gezegd hebbende, ging zij heen, en riep Maria, haar zuster, heimelijk, zeggende: De Meester is daar, en Hij roept u.
29 Deze, als zij dat hoorde, stond haastelijk op, en ging tot Hem.
30 (Jezus nu was nog in het vlek niet gekomen, maar was in de plaats, waar Hem Martha tegemoet gekomen was.)
31 De Joden dan, die met haar in het huis waren, en haar vertroostten, ziende Maria, dat zij haastelijk opstond en uitging, volgden haar, zeggende: Zij gaat naar het graf, opdat zij aldaar wene.
32 Maria dan, als zij kwam, waar Jezus was, en Hem zag, viel aan Zijn voeten, zeggende tot Hem: Heere, indien Gij hier geweest waart, zo ware mijn broeder niet gestorven.
33 Jezus dan, als Hij haar zag wenen, en de Joden, die met haar kwamen, ook wenen, werd zeer bewogen in den geest, en ontroerde Zichzelven;
34 En zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Heere, kom en zie het.
35 Jezus weende.
- U bevindt zich hier:
- Start
- Prekenarchief
- 2010-11-14